Na het wassende water

Kim van Keken en Dieuwertje Kuijpers

20/10/2021

Heel soms komen de waterschappen in het nieuws, zoals bij hoog water, maar algauw is het werk van de oudste Nederlandse bestuurslaag alweer vergeten. Verstopt achter een dijk kunnen de bestuurders, overwegend boeren, zonder veel tamtam besluiten nemen.

Heel soms komen de waterschappen in het nieuws, zoals bij hoog water, maar algauw is het werk van de oudste Nederlandse bestuurslaag alweer vergeten. Verstopt achter een dijk kunnen de bestuurders, overwegend boeren, zonder veel tamtam besluiten nemen.

Toen mevrouw Bikker op een mooie dag in 1971 huwde met Jan Bikker trouwde ze met hem én het waterschap, zegt ze lachend nadat ze het bezoek heeft getrakteerd op een stevige plak peperkoek voor bij de koffie. Meneer Bikker ontvangt de journalisten uit de Randstad gastvrij op zijn sokken in zijn nieuwbouw herenhuis in Meerkerk, dat naast de oude boerderij staat waar zijn zoon woont. Die is sinds 1991 ‘thuis’ en helpt met de tweehonderd koeien. Nog steeds staat Jan Bikker elke ochtend om vijf uur op om ze te melken. Daarna neemt zijn zoon het over zodat senior ’s middags en ’s avonds bij Rivierenland bestuurlijk aan de slag kan.

Hij vertelt gepassioneerd over het waterschap en de toehoorders wanen zich al snel eeuwen terug in de tijd. De waterschappen vormen immers de oudste democratieën van Nederland, benadrukt hij steevast. Ze bloeiden officieus op in de elfde eeuw toen besturen en buurtschappen nauw samenwerkten om grond te ontginnen voor de landbouw en om dijken aan te leggen. Híer ligt de basis voor het wereldberoemde – nu soms zo gehekelde – polderoverleg. Het Hoogheemraadschap van Rijnland (rondom Leiden) was het eerste officiële waterschap dat in 1255 werd gesticht en er volgden er snel meer.

De polderdemocratieën schoten als paddenstoelen uit de grond. In 1950 telde Nederland 2647 waterschappen die onder andere waterstanden regelden en dijken beheerden. Maar na de watersnoodramp in 1953 groeide het besef bij al deze microdemocratieën dat professionalisering (en fuseren) noodzakelijk was. De afgelopen decennia slonk het aantal waterschappen tot 21. Van boven haalt Bikker een schilderij, althans een replica van het portret van het waterschapsbestuur uit 1644. Het is een exacte kopie van het eeuwenoude werk dat in het polderhuis, verderop in Kinderdijk, hangt. Alleen zijn er andere gezichten in verwerkt, die zijn van het bestuur uit 2005 waar waterschapsman in hart en nieren Bikker uiteraard ook deel van uitmaakte.

Bikker begon hier een halve eeuw en vele fusies geleden, toen dit waterschap nog Overwaard heette. Zijn opa zat bij een waterschap, zijn oom ook. Dat Bikker ook die stap zou zetten, noemt hij dus logisch. ‘Je groeit op met de interactie tussen water en weer.’ Vanuit zijn stoel kijkt hij door het voorraam met zicht op de dijk, een molen en een gemaal. Vanuit dezelfde stoel kan hij via het rechterzijraam de blauwe meter in de sloot in de smiezen houden. ‘Wie in de polder woont, weet: het kan een keer misgaan.’

Een jeugdherinnering blijft hem altijd bij. ‘Op een zondag kwam de burgemeester de kerk in lopen om te vertellen dat de boel uit de hand is gelopen.’ Dat was de watersnoodramp in 1953. In Meerkerk, in het westen van de Alblasserwaard, kwam het water hoog, net als bij het verderop gelegen historische Zuid-Hollandse dorpje Kinderdijk. Hier vielen geen dodelijke slachtoffers, maar de schrik zat er goed in. In 1995 was de waterstand opnieuw gevaarlijk hoog, 250.000 inwoners uit het Rivierengebied werden geëvacueerd, het leidde tot het hoogwaterprogramma: een miljardeninvestering vanuit de rijksoverheid om de rivierdijken te versterken.

‘Geef ons heden ons dagelijks brood en om de vijf jaar een bijna-watersnood’ is een bekende mantra in waterschapsland. Want oudste bestuurslaag of niet, de waterschappen vormen een ver-van-mijn-bed-show voor de landelijke politiek, de media en daarmee vaak ook de burger. Totdat het misgaat. Afgelopen augustus, toen het gutsende water uit de Maas Limburg aan de lippen stond, stond de lokale dijkgraaf Patrick van der Broeck volop in de schijnwerpers om te vertellen dat het kantje boord was. Ineens was het waterschap heel hot en kon het meteen even landelijk pleiten voor een waterplan waarin het rijk honderden miljoenen euro’s moet investeren.

Maar enkele weken na het wassende water is het werk van de waterschappen alweer uit het publieke geheugen gewist. Zoals dat steeds gaat met deze onbeminde bestuurslaag. Wie de media-archieven induikt komt de waterschappen nauwelijks tegen. Soms komen ze in het nieuws. Bij hoog water, uiteraard. Of als bewoners massaal protesteren tegen het verhogen en verbreden van een dijk. Elk jaar in december waarschuwen waterschappen in de media voor het doorspoelen van oliebollenvet door het toilet, want het kost miljoenen euro’s om dat vet uit het water te filteren. En het waterschap Limburg haalde landelijk het nieuws nadat het een berm had kaal gesnoeid langs de provinciale weg in Posterholt – en daardoor ‘per ongeluk’ ook het enige leefgebied van de zeldzame vlinder het donker pimpernelblauwtje vernielde.

Komende weken duikt onderzoekscollectief Spit samen met De Groene Amsterdammer en Argos en een aantal lokale media in de wondere wereld van de waterschappen, een wit mannenbolwerk waar een GroenLinkser met een PVV-aanhanger (die ook jagerlobbyist is) één fractie kan vormen en waar belangen dikwijls in dikke kluwen door elkaar heen lopen. Controle van buitenaf is er nauwelijks. Het woord ‘transparantie’ valt hier vrijwel nooit. ‘Gemoedelijkheid’ is het adagium. En waar een politicus in een gemeente of in politiek Den Haag weet dat elke dag de laatste kan zijn, geldt dit niet voor bestuurders bij de waterschappen. Hier kunnen bestuurders, veilig verstopt achter een dijk, zonder al te veel tamtam besluiten nemen. Hier worden de meest uitzonderlijke coalities gesmeed. Hier splitsen volksvertegenwoordigers niet af, maar zijn ze actief lid van meerdere partijen en hier zijn journalisten een zeldzame verschijning. In dit besloten ons-kent-ons-cultuurtje gunnen de politici elkaar wel wat. Ze zijn bestuurders en tegelijk ook volksvertegenwoordigers, en dus controleren ze feitelijk zichzelf. Een klein gezelschap bestuurders heeft de dagelijkse leiding, maar stemt ook mee over de eigen plannen. Er is sprake van een eeuwenoude bestuurscultuur die heus niet ‘radicaal’ hoeft te veranderen, vinden deze bestuurders zelf. Sterker nog, ze zijn trots op die ietwat roestige monistische bestuurscultuur.

Er zijn maar liefst 21 van deze bestuurlijke walhalla’s die dingen regelen als het bewaken van dijken en het zuiveren van afvalwater. Taken die, zeggen de bestuurders in koor, niet ‘politiek’ zijn en alles te maken hebben met water, behalve het water uit de kraan (dat wordt geleverd door de drinkwaterbedrijven). Daarom is het waterschap een zogeheten functionele democratie, die volgens de oude rotten ‘met gezond verstand’ en ‘praktisch’ geleid moet worden.

Praktisch of niet, de belangen zijn groot bij de waterschappen. En die belangen botsen ook. Zo dreigen, meldde onderzoeksprogramma Pointer in 2019, één miljoen huizen te verzakken. De reden: het te lage grondwaterpeil in de veengebieden. Boeren hebben juist baat bij zo’n laag grondwaterpeil. Natte weides zijn slecht voor de landbouw: de koeien krijgen natte poten en landbouwmachines zakken weg. En regelen van het grondwaterpeil is bij uitstek een taak van de waterschappen waarin boeren van oudsher een flinke stem hebben. Maar welke achtergrond hebben de bestuurders van de waterschappen eigenlijk, en welke nevenfuncties bezitten zij?

‘Dan krijg je ineens vragen van de Partij voor de Dieren over de manier waarop je muskusratten aan het bestrijden bent.’ Toen Jan Bikker in de jaren zeventig bij het waterschap begon, waren de taken helder en overzichtelijk: droge voeten. Alles in het herenhuis herinnert aan die goede oude tijd. Oude plaquettes, boeken en zeer gedetailleerde landkaarten. Bikker laat het zijn bezoek allemaal trots zien. ‘Het platteland is natuurlijk altijd meer betrokken geweest met water dan iemand die tienhoog achter woont in de stad’, zegt hij. ‘Dit gaat over veiligheid. En een landbouwer loopt nooit zomaar weg, want zijn koeien staan er ook nog.’ Boeren hebben nu eenmaal meer belang bij het waterschap, wil hij ermee zeggen, en ze zijn van nature meer betrokken. Dat is er met de paplepel ingegoten. ‘Dat zag je nog toen er hier nog vergaderingen voor ingelanden werden gehouden.’ Dat zijn de bewoners en pachters van het gebied. ‘Maar negentig procent van de opkomst daar was boer.’ Van oudsher wordt het schap ‘een boerenrepubliek’ genoemd. Maar met zo’n term heeft Bikker helemaal niets. ‘Dat is mij veel te politiek.’ En met dat laatste heeft hij niet zoveel. ‘Een waterschap is een functionele democratie.’ Een democratie waarin niet geluld wordt, maar gepoetst.

Althans. Zo was het. Waterbeheer is dé taak, in 1848 vastgelegd in de grondwet, van de waterschappen. Dit gebeurde vooral om te verhinderen dat gemeenten hun wateroverlast letterlijk door lieten stromen naar buurgemeenten. In 1970 kwamen er taken bij toen de Wet verontreiniging oppervlaktewater werd ingevoerd. Het beheer van oppervlaktewater werd van het rijk naar de provincies verschoven, maar die legden deze taak weer via verordeningen bij waterschappen neer. Of bij wéér een aparte bestuurslaag, zoals het zuiveringsschap, dat in 2005 verdween. Bikker was in de jaren tachtig bestuurder met kwaliteitsbeheer in zijn portefeuille bij zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden. Tevens was hij bestuurder bij het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden (waarin het oude waterschap Overwaard in 1984 opging voordat het Rivierenland werd). En hij was loco-dijkgraaf. Daarnaast zetelde hij in het bestuur van de boerenbelangenclub LTO.

Wij houden wel toezicht op elkaar, is de heersende gedachte bij de waterschappen. Maar iets meer controle van vreemde ogen is geen overbodige luxe

Als agrariër bezit hij al vijftig jaar een geborgde zetel. Naast LTO en andere landbouworganisaties hebben de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren en de Kamer van Koophandel de mogelijkheid hun eigen kandidaten aan te wijzen die buiten de waterschapsverkiezingen om automatisch zitting nemen in het algemene bestuur van een waterschap. Hierdoor hebben boeren, bedrijven en natuurbelangen een permanente plek in het bestuur. De geborgde zetel ís – in gewoon Nederlands – een belangenzetel.

Deze manier van vertegenwoordiging is bijna zo oud als het waterschap zelf en is van oudsher gebaseerd op de trits ‘belang – betaling – zeggenschap’. Degene die belang heeft bij het waterschap betaalt evenredig aan dat belang, in ruil daarvoor krijgt de betaler zeggenschap terug. Van 1978 tot 1995 werd een derde van de zetels ingenomen door grondeigenaren (de landbouw), een derde door de huiseigenaren (bebouwde grond) en het resterende deel werd ingevuld door gemeenteraden en het bedrijfsleven. Maar dat móest democratischer, besloot Den Haag. Waterschappen innen immers belasting, dus mogen de burgers die ook deze belasting betalen meebeslissen, is de gedachte. Sinds 1995 zijn ook de zogeheten ingezetenen (burgers), welkom in het waterschapsbestuur. Maar door vele fusies werden de verkiezingen steeds uitgesteld. In 2008 had de eerste echte landelijke waterschapsverkiezingen met kieslijsten plaats. Maar niet helemaal, want Den Haag bedacht een typisch polderallegaartje met geborgde én nog wat gekozen zetels.

Voor de kiezer is het er allemaal niet helderder op geworden, beschrijft de journalist Theo Dersjant in het boek Oud bestuur. Hij volgde vlak voor de verkiezingen in 2015 een jaar het waterschap Rivierenland op de voet en beschrijft de opmerkelijke handel in zetels. Arend Fernhout, oud-voorzitter van de lokale Kamer van Koophandel, kwam voor het CDA op de onverkiesbare plaats zeven op de kieslijst. Maar hij lobbyde vervolgens gewoon bij zijn oude werkgever, de Kamer van Koophandel in Tiel (die kandidaten aanwijst voor de bedrijven) en kreeg via die route alsnog een – geborgde – zetel. Het kan ook andersom. Arie Bassa zat jaren namens LTO op een geborgde zetel, maar kwam via de boerenclub niet meer op een mooie plek. Tot hij ineens via het CDA wél een verkiesbare plaats kreeg.

Waterschapsbestuurders zijn, als het om partijen gaat, net een kameleon. Ze verschieten moeiteloos van kleur. Agrariër en heemraad René Cruijsen vertelt in het boek dat hij lid is van D66 én de VVD. Maar voor de waterschapsverkiezingen stond hij in 2015 op de lijst van de Algemene Waterschapspartij. ‘Omdat dat de enige onafhankelijke partij was.’ De partij haalde met twee zetels echter te weinig om een heemraad te kunnen leveren, dus fuseerde Cruijsen subiet met de VVD die ook twee zetels haalde. De fusiepartij werd zo de grootste coalitiepartij en zo kon Cruijssen toch heemraad (vergelijkbaar met een wethouder) worden. ‘In de waterschappen switchen ze net zo makkelijk van partij als van stropdas’, concludeert Dersjant.

Ook Spit ziet vele bestuurlijke kameleons in de waterschappen. Neem Wetterskip Fryslân, waar Jan van Weperen bestuurder is namens de VVD én de Bedrijven. Of akkerbouwer Wigle Sinnema die actief PVDA-lid is en namens die partij ook wethouder was in de gemeente Súdwest-Fryslân. In het waterschap is hij bestuurslid via de geborgde boerenzetel. Eisse Luitjens van waterschap Noorderzijlvest is bestuurder namens het CDA, de VVD en de ChristenUnie.

Nog ingewikkelder voor de kiezer is het CDA Limburg dat geen CDA heet. Toen er in 2008 waterschapsverkiezingen waren, zagen de christen-democraten een gaatje in de wet. Of beter: een Maas in de wet. Negen van de zeventien partijen die op de lijst stonden waren CDA-klonen, zoals dagblad De Limburger destijds schreef. Zo leek het alsof Waterbelang Land van Weert en Leudal en Waterbelang Venlo concurrenten waren, maar feitelijk hadden ze hetzelfde verkiezingsprogramma en bestuur. De krant schreef over ‘een soort Chinese’ democratie. ‘Je mag best stemmen, maar je hebt de keuze uit het CDA en het CDA.’ Momenteel is Waterbelang (oftewel het CDA) met veertien van de dertig zetels veruit de grootste in het waterschap Limburg.

Echt toezicht op de verkiezingen ontbrak tot 2015, pas toen werden de waterschappen als een ondergeschoven kindje wettelijk onder de Kiesraad geplaatst, zodat deze officieel toezicht kan houden, zoals met alle verkiezingen in Nederland gebeurt. Onbekend maakt onbemind, maar daardoor ontstaat er ook ruimte voor een gesloten cultuurtje. De waterschappen vormen een wereld die zich vrijwel volledig aan het zicht onttrekt. ‘Bij het waterschap komen immers nooit journalisten’, schrijft journalist Dersjant. Hij werd ‘kil’ ontvangen door de afdeling communicatie. ‘Wie een schap intensief volgt, loopt al snel tegen niet aangekondigde vergaderingen, interne documenten, een afhoudende voorlichter of niet nageleefde vergaderprocedures op. Opzet is het niet altijd. Meer een kwestie van ingesleten gewoontes.’

Chris Aalberts, die voor ThePostOnline in 2019 meeliep met de waterschappen, vindt dat herkenbaar. ‘Ze zijn heel blij als er iemand belt!’ Al hangt het er wel van af waar je mee komt: ‘Toen Follow the Money iets kritisch publiceerde over het waterschap, toen vonden ze journalistiek opeens niet meer zo leuk. Dus er zijn wel grenzen.’ Hij noemt het gebrek aan publiekelijke controle problematisch: ‘Als bestuurders carte blanche hebben om maar van alles wat te roepen en te doen wat ze willen: dan functioneert het gewoon niet.’ Na een jaar onderzoek stelt Dersjant vast: ‘Wat democratie genoemd wordt, mag die naam nauwelijks hebben.’ Bovendien onttrekt zij zich aan enige vorm van (journalistieke) controle, concludeert hij.

De waterschappen

Komende weken duikt onderzoekscollectief Spit samen met De Groene Amsterdammer en Argos en een aantal lokale media in de wondere wereld van de waterschappen, een wit mannenbolwerk waar belangen dikwijls in dikke kluwen door elkaar heen lopen. Controle van buitenaf is er nauwelijks. De komende weken schrijven we over de boerenlobby bij de waterschappen en over de integriteit.

Wij houden wel toezicht op elkaar, is de heersende gedachte bij de oudste bestuurslaag van Nederland. Maar iets meer controle van vreemde ogen is zeker geen overbodige luxe. Financieel loopt het bijvoorbeeld allerminst rooskleurig bij de waterschappen. In 2012 waarschuwde de koepelorganisatie de Unie van Waterschappen in een rapport voor de toenemende schuldenlast en de afname van de eigen reserves. De waterschappen, luidde de conclusie, hadden van alle bestuurslagen het minste vet op de botten: ‘Het aandeel van eigen vermogen is bij provincies 77 procent en bij gemeenten 37 procent, terwijl dat bij de waterschappen 12 procent is.’ Het werd ter kennisgeving aangenomen en drie jaar later werd in vakblad Water Governance door waterschapsbestuurder Hans Schouffoer maar weer eens de noodklok geluid: de schulden waren qua omvang ‘twee tot vier keer de begroting’ en daarmee ligt de schuldenlast ‘beduidend hoger dan wat de gemeenten en het rijk voor zichzelf houdbaar achten’.

In tegenstelling tot gemeenten en provincies krijgen waterschappen geen substantiële bijdrage van het rijk, om te voorkomen dat het werk van de waterschappen onderdeel wordt van het politieke debat en het minder sexy onderwerp ‘waterbeheer’ het uiteindelijk moet afleggen tegen meer geld voor onderwijs of zorg. Waterschappen heffen helemaal zelf belastingen (watersysteemheffing en zuiveringsheffing) en de verschillen zijn groot. Kopers betalen meer dan huurders, zij betalen als eigenaren een extra heffing. Ook maakt het uit in welk waterschap je woont, blijkt uit de jaarlijkse inventarisatie van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden. Zo betaalt een huishouden dat huurt in Delfland (een hoogheemraadschap dat veel zee- en rivierdijken beheert) 404 euro. Eenzelfde huishouden betaalt in de Dommel (geen enkele dijk) 189 euro.

‘Het beeld is: die machtige boer moet uit het waterschap. Maar die werkt wel met water, dag in, dag uit. Die weet wat goed waterbeheer inhoudt’

Gemiddeld halen waterschappen jaarlijks drie miljard euro op. Dat wordt uitgegeven aan kostbare zaken als waterzuiveringsinstallaties en dijken. Maar ze gaan dus ook forse schulden aan om deze zaken te betalen. Daar is nauwelijks aandacht voor of toezicht op. Heel even, in 2019, had de Haagse politiek aandacht voor de schuldenlast in ’s lands oudste bestuurslaag. Dit nadat VVD-waterschapsbestuurder Andries van der Netten van Stigt de schulden bij Rivierenland snel zag stijgen van tachtig miljoen naar 440 miljoen euro en ‘daar is gewoon geen aandacht voor’. ‘Het is niet erg om te lenen, maar als je je overlaadt met schulden, welke ruimte is er dan nog als het echt spannend dreigt te worden?’ De VVD stelde Kamervragen. Die werden door oud-minister Cora van Nieuwenhuizen (Infrastructuur en Milieu) niet echt beantwoord: ‘Gelet op de geschetste eigen verantwoordelijkheid van het waterschap is het de verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland om hierover een oordeel te vellen.’

Het jaar ervoor ging wél de waterschapsbelasting omhoog voor de inwoners van het schap. Want ja, wie is er eigenlijk verantwoordelijk voor de deugdelijke financiën? Precies hier wringt de schoen. Bij de waterschappen lopen de schulden op tot honderden miljoenen euro’s, blijkt uit bestudering van de meest recente jaarrekeningen van alle waterschappen. De bestuurders lijken er nauwelijks mee te zitten. De schuld van Rivierenland is inmiddels gegroeid naar 521 miljoen euro. Maar dat valt nog mee in vergelijking met Amstel, Gooi en Vecht of Delfland die richting zevenhonderd miljoen euro groeien. Dit terwijl de kosten door de klimaatverandering (meer wateropslag wegens droogte en stevige dijken) de komende jaren nog hoger zullen zijn.

Als graadmeter wordt doorgaans de schuldquote (simpelweg de schulden afgezet tegen de eigen middelen) gebruikt. Bij gemeenten wordt deze bij 150 procent gezien als ‘erg hoog’ en springen alle seinen op rood. In de waterschapswereld geldt, officieus, tot zo’n 250 procent als acceptabel. Maar zelfs daar zitten er minstens zeven overheen, een heeft zelfs een schuldquote van 363 procent. Opvallend is dat de meeste waterschappen hun klinkende resultaten (enkele miljoenen) bewieroken maar over de schulden (vrijwel allemaal honderden miljoenen) zwijgen. Wetterskip Fryslân liet wel zelf een onafhankelijk onderzoeksbureau naar de boekhouding kijken, die noemde de financiële positie zorgelijk. Om die situatie te verbeteren gaat het schap nu de kwijtscheldingsregeling voor minima versoberen. Dertienduizend gezinnen die het niet breed hebben kunnen nu voor honderd procent de waterschapsbelasting kwijtgescholden krijgen. Dat wordt straks tachtig procent. Wetterskip Fryslân is een van de weinige schappen die dit soort pijnlijke maatregelen neemt om de eigen financiën te verbeteren.

Toen algemeen bestuurder Bernd de Nijs van Betaalbaar Water de jaarrekeningen van het waterschap Noorderzijlvest (dat ligt in Friesland, Groningen en Drenthe) bekeek, schrok hij behoorlijk. Het schap, dat dit jaar zo’n 75 miljoen euro aan belastingopbrengst had, heeft nu een kwart miljard aan schulden. Natuurlijk, zegt hij, worden noodzakelijke investeringen gedaan. Toch ziet hij ook dat er door het dagelijkse bestuur te weinig keuzes worden gemaakt. De vaste zetels voor belangen gunnen elkaar wat, ziet hij. De boeren krijgen wat, de bedrijven en de natuur. ‘Het is én én. Daardoor ontbreken scherpe keuzes.’ En die liggen er wel. Zo geeft Noorderzijlvest met de provincie subsidie aan boeren die voorkomen dat er minder bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater komen. ‘Is dat echt nodig?’ vraagt De Nijs zich af. Door de geborgde zetels is er een oververtegenwoordiging van boeren en bedrijven, vindt hij. ‘Dit heeft tot gevolg dat de kosten die het waterschap maakt niet terechtkomen bij de veroorzakers of profiteerders ervan, maar vooral op burgers worden afgewenteld.’ Want uiteindelijk, zegt bedrijfseconoom Robert van Cleef, komen die schulden terecht bij de belastingbetaler. De consultant dook enkele jaren geleden uit nieuwsgierigheid in de schuldenpositie van de waterschappen. ‘Er wordt altijd gezegd dat het rijke overheden zijn. Maar dat valt dus tegen als je naar de schulden kijkt.’ Nu, met de lage rente, doen de leningen nog geen pijn. ‘Maar wat als de rente over tien jaar vier procent is?’ Dan moet er meer geld komen om hetzelfde te kunnen doen. En dat kan alleen nog via verhoging van de waterschapsbelasting. ‘Het kan dan zomaar gebeuren dat er meer belastinggeld gaat naar het afbetalen van een verouderde zuiveringsinstallatie dan naar dijken.’ Zijn boodschap aan de waterschappen: ‘Kijk echt eens kritisch naar jezelf.’

Dat valt niet altijd mee. Na een meevallertje (3,3 miljoen aan extra belastingopbrengsten) bedacht het waterschap Aa en Maas een ambitieuze agenda voor 2012: er moesten dan ecologische verbindingszones komen en meanderende beekjes. Alleen waren aan de projecten vooraf geen prijskaartjes gehangen, beschreef het Brabants Dagblad. Dus kwam de bodem van de geldkist al snel in zicht. ‘Het is alsof we de stad ingaan, flink geld uitgeven en thuis kijken hoeveel we eigenlijk moeten lenen’, klaagde een bestuurder. Vier jaar lang vroeg de VVD aan dijkgraaf Lambert Verheijen om een overzicht. Het kwam maar niet. Die ‘brij aan afspraken’ is voor niemand inzichtelijk, suste de dijkgraaf steeds. ‘Dat is vier meter dossierkast.’ Omdat het bestuur de informatieplicht niet na wilde komen, diende de VVD een motie van wantrouwen in. Alleen kreeg die geen enkele steun van de andere partijen. Dat soort politiek, daar doet men niet aan in deze gemoedelijke micro-democratie.

De waterschappen zijn dus verantwoordelijk voor de eigen financiën, wat erop neerkomt dat bestuurders vooral zichzelf controleren. Vaak, niet altijd, is er een rekenkamer, maar deze heeft sowieso alleen maar een adviserende functie. Uiteindelijk moeten de provincies erop toezien dat de waterschappen op de centen passen. Maar dat gebeurt nauwelijks. Al in 2014 waarschuwden onderzoekers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling dat het huidige toezicht niet geheel onpartijdig is. In een reactie wijst de Unie van Waterschappen er nu op dat de schulden geen groot probleem zijn. Bij iets meer dan de helft van de waterschappen is een grens gesteld aan de schulden. Dijken, gemalen en rioolzuiveringsinstallaties zijn dure zaken. ‘Waterschappen zijn in vergelijking met gemeenten veel kapitaalintensievere organisaties en investeren relatief veel meer.’

Het zijn de provincies die moeten controleren of het waterschap financieel gezond is. Een kleine steekproef van Van Cleef toonde aan dat de hoge schuldpositie van waterschappen nauwelijks een onderwerp is bij de provincies. Onderzoekscollectief Spit maakte een dataset waarin alle nevenfuncties staan verwerkt van alle waterschapsbestuurders. Ook de functies die ze niet opgaven. Daaruit blijkt dat 35 waterschapsbestuurders overdag werken bij de toezichthouder, de provincie. Daarnaast zijn nog veel bestuurders eenpitters die zich als adviseur laten inhuren voor adviesklussen bij de provincie (en dan nog het liefst over watermanagement).

Zelden veroorzaken dit soort rolverwisselingen, die in de landelijke politiek ondenkbaar zouden zijn, voor opgetrokken wenkbrauwen. Maar soms klinkt er kritiek. Zo toonde bestuurder Otto van der Galien (Lijst 058) van Wetterskip Fryslân zich not amused in een column in het Friesch Dagblad. ‘Helemaal saillant is nog de benoeming van Klaas Zwart voor geborgd natuur’, schrijft hij. ‘Zwart, voormalig lid van de gemeenteraad van Leeuwarden voor de PVDA, is werkzaam als topambtenaar bij de provincie Fryslân. En laat nu diezelfde provincie toezicht houden op het Wetterskip! Wiens belang gaat dit waterschapslid dienen? Van de provincie? Van de PVDA? Van geborgd natuur? Het zal elke keer raden zijn.’ Wettelijk mag dit, om te voorkomen dat het passieve kiesrecht te veel wordt beperkt, verklaart de Unie van Waterschappen. ‘De betreffende 35 provinciale ambtenaren mogen echter geen werkzaamheden verrichten in het kader van het toezicht op het waterschap.’

De geborgde zetel is Tweede-Kamerlid Laura Bromet (GroenLinks) een doorn in het oog. ‘Boeren nemen plaats in de waterschappen middels geborgen zetels. Maar de boeren zijn ook vertegenwoordigd via gewone politieke partijen, zoals het CDA of de VVD. Daarmee hebben ze een onevenredig grote stem in de waterschapsbesturen.’ Ze heeft een initiatiefwet ingediend die voorstelt dat álle waterschapszetels via verkiezingen lopen en dat voorstel kan vooralsnog rekenen op een Kamermeerderheid. ‘Natuurlijk moet het boerenbelang aanwezig zijn, maar er zijn ook een heleboel andere belangen. Het belang van klimaatverandering, het belang van een gezonde bodem.’

De BoerBurgerBeweging (BBB) is juist vóór de geborgde zetels. ‘Water moet je niet van de politiek afhankelijk maken’, zegt voorvrouw Caroline van der Plas. Juist in die geborgde zetels zit kennis, benadrukt ze. ‘Bij die agrariërs, maar ook bij de bedrijven en natuurorganisaties. Ik ben bang dat die kennis in één keer verdwijnt en nooit meer terugkomt.’ Ze gelooft niet dat agrariërs zich via de gewone politieke partijen een positie kunnen verwerven in de waterschappen. ‘Het aantal boeren neemt in rap tempo af.’ En zullen, denkt zij, minder in het CDA of de VVD te vinden zijn. De jonge BBB onderzoekt nog of ze meedoet met de waterschapsverkiezingen van 2023. Maar nu zal Van der Plas zich in de Tweede Kamer inzetten voor het behoud van de geborgde zetel. ‘Het beeld is: die machtige boer moet eruit. Maar die werkt wel met water, dag in, dag uit. Die weet wat goed waterbeheer inhoudt.’

Boer zijn en kennis van zaken hebben als bestuurder zijn twee verschillende zaken, stelt Bromet echter. ‘Dat is echt een grove onderschatting van de waterschapsbestuurders die op gekozen zetels zitten. Die hebben ook technische kennis. Niet tot in alle details misschien, maar zoals ministers ambtenarenapparaten ter beschikking hebben, hebben waterschapsbestuurders dat ook.’ Van der Plas stelt dat Bromet de bestuurlijke kennis van boeren onderschat: ‘Zeer veel boeren zijn bestuurlijk actief, via belangenorganisaties, soms als raadslid of statenlid en binnen het verenigingsleven. Het zijn geen nitwits die zomaar iets leuks willen doen in het waterschap.’

Boer Bikker schudt zijn hoofd. ‘Nu zitten er elf partijen in de waterschappen. Sommige worden gedragen door politieke ideologieën, niet gehinderd door enige kennis.’ Uit zijn broekzak haalt hij een briefje. Dat heeft hij altijd bij zich om een nieuw irrigatiestelsel uit te dokteren. Hij heeft een stukje achtertuin als proeflab ingericht en houdt nauwgezet het grondwaterpeil bij. ‘Wij zijn uitvoerend apparaat.’ Daarbij past absoluut geen politieke ambitie, stelt hij. ‘Die zit altijd vast aan de hoogste norm, een onhaalbaar doel. Ik kan niet zo goed tegen al die gouden bergen waar je niets meer van hoort. Jullie beloven veel, denk ik dan, maar jullie zijn na vier of acht jaar weer vertrokken.’

Dit project is mede mogelijk gemaakt dankzij Stichting Democratie en Media en verscheen ook bij De Groene Amsterdammer.

Bron:

Bron:

Bron:

Meer dossiers