Eén postzegelparkje en wat sprieterige boompjes

Joost Ramaer
Beeld: Joost Ramaer
December 2025

Om de sterk uitdijende hoofdstad leefbaar te houden en de klimaatcrisis het
hoofd te bieden, moet de groei van het aantal woningen gelijk opgaan met een keuze
voor vergroening. Maar wie nu in Amsterdam-Noord gaat kijken, ziet louter asfalt,
beton, staal en glas. Nauwelijks nieuwe bomen of plantsoenen, laat staan parken.

‘Kijk!’, onderbreekt Bart Stuart plotseling zijn verhaal. Hij wijst naar een raam in zijn atelier op de voormalige NDSM-scheepswerf in Amsterdam-Noord. Het raam biedt uitzicht op dicht struweel net buiten het gebouw, nog volop in de groene blaadjes, en heftig bewegend op de harde wind. ‘Daar staat een appelboom. Weet je hoe die hier is gekomen? Door de appels uit de broodtrommels van de mannen die hier tot een halve eeuw geleden schepen bouwden. Aan de weggegooide klokhuizen zijn overal op het werfterrein bomen ontsproten die appels droegen van allerlei rassen.’
 
Van al die appelbomen en appelboompjes zijn er nu nog maar drie over. ‘De rest is in de loop der jaren gesneuveld.’ Hoe, waarom, en door wiens toedoen, is onduidelijk. ‘Het is gewoon gebeurd. Zonder enig plan.’ Stuart kan het weten: hij zit al 26 jaar in zijn atelier onder de X-helling, waar de Nederlandsche Dok en Scheepsbouwmaatschappij ooit talloze schepen bouwde en te water liet. Reusachtige gebouwen als de voormalige Lasloods en Scheepsbouwloods herinneren aan dat rijke maritieme verleden. ‘Maar die appelbomen dus ook!’, roept Stuart uit. ‘En nu zijn ze bijna allemaal weg!’

Hun geleidelijke verdwijning kan model staan voor de manier waarop het Amsterdamse stadsbestuur tegenwoordig omgaat met zijn erfgoed, met zijn gedroomde groei, streefdoel: in 2050 honderdvijftigduizend nieuwe woningen erbij, en tweehonderdvijftigduizend nieuwe inwoners, en met het groen dat die immer uitdijende stad leefbaar zou moeten houden. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw bouwde Amsterdam met zijn planmatige stadsontwikkeling een internationale reputatie op. De eerste stap zetten vermogende particulieren. Hun Vondelpark, dat vanaf 1865 publiek toegankelijk was, werd wereldwijd net zo beroemd als het Central Park in New York, Hyde Park in Londen en het Bois de Boulogne in Parijs.

Maar eind negentiende eeuw begon Amsterdam zo sterk te groeien door de industrialisering, dat het particulier initiatief werd overvraagd. Speculanten en opportunisten bouwden in Oost, De Pijp en de Staatsliedenbuurt straten vol huizen die zo slecht waren, dat ze soms al tijdens de bouw instortten. Spoedig nam de nieuwe gemeentelijke dienst Publieke Werken het stokje van hen over. Dankzij diens strakke regie verrezen aan de zuid- en westkant van de stad in recordtijd nieuwe woonwijken van hoge kwaliteit.

Bij of voor die dienst werkten gerenommeerde architecten als Hein Berlage, Michel de Klerk en Piet Kramer – respectievelijk wegbereider en vormgevers van de Amsterdamse School. Ook kunstenaars als de beeldhouwer Hildo Krop kregen een belangrijke rol toebedeeld in de nieuwe wijken. Cornelis van Eesteren gaf hun werk een meer modernistisch vervolg, dat vooral na 1945 werd gerealiseerd, en in Amsterdam resulteerde in Nieuw-West en Buitenveldert, tussen Zuid en Amstelveen.

Dertig jaar lang, van 1929 tot 1959, was Van Eesteren hoofdarchitect van de dienst Stadsontwikkeling, onderdeel van Publieke Werken. Hij was aannemer, architect en planoloog tegelijk. Een allesvreter en globetrotter, die op zijn vele reizen door Europa invloedrijke stromingen en tijdgenoten leerde kennen als de Wiener Werkstätte, Bauhaus, Walter Gropius en Le Corbusier. Ook Van Eesteren werkte nauw samen met kunstenaars, zoals Theo van Doesburg, van wiens invloedrijke beweging De Stijl hij enkele jaren lid was. Zijn biografie leest als een jongensboek.

‘Licht, lucht en ruimte’ was het devies aan de hand waarvan Cornelis van Eesteren zijn nieuwe woonwijken vorm gaf. In Amsterdam Nieuw-West domineren hoge flats en lagere lange, rechte woongebouwen, doorsneden door bomenrijen, brede plantsoenen, langwerpige vijvers, pleinen en sportvelden. De woongebouwen zijn zodanig in de ruimte geplaatst dat alle bewoners maximaal zonlicht krijgen. Van Eesteren drapeerde Nieuw-West rondom een omvangrijk binnenmeer, de Sloterplas, omzoomd door ruim opgezette parken.

Ook in Amsterdam-Noord verrezen, deels al voor de oorlog, fraaie en goed doordachte woonwijken als de tuindorpen Oostzaan en Nieuwendam, en de Vogel- en Van der Pek-buurten. De stad bouwde huizen die betaalbaar bleven, ongeacht de maatschappelijke status van de bewoners. In de nieuwe wijken van Noord woonden de bedrijfsmanagers van de ADM- en NDSM-scheepswerven naast hun werknemers, onderwijzers naast politieagenten, gemeente-ambtenaren naast bakkers, slagers en kruideniers.

De landkaart van Noord verraadt Van Eesterens hand. Het stadsdeel wordt doorsneden door diens ‘groene vingers’ ofwel scheggen, groenstroken die de natuur buiten de stadsgrenzen verbinden met de dicht bebouwde woonwijken daarbinnen. De Kadoelen-scheg loopt vanaf de gelijknamige woonwijk via de waterwegen Nieuwe Gouw en Zijkanaal I naar het IJ. Het Noorderpark vormt het hart van een andere scheg langs het Noordhollandsch Kanaal, de waterweg die Den Helder verbindt met het IJ.

Het lijkt zo vanzelfsprekend: als je duizenden nieuwe huizen bouwt, horen daar ook nieuwe bomen, plantsoenen en parken bij, waar de bewoners kunnen wandelen, hardlopen, hun hond kunnen uitlaten, en in de zomer in het gras kunnen liggen niksen, of kunnen barbecuen met vrienden en naasten. De klimaatcrisis maakt dat stadsgroen nog veel urgenter. Bomen helpen de lucht zuiver te houden, en brengen schaduw en verkoeling in steeds hetere zomers. Maar Amsterdam heeft allang geen Cornelis van Eesteren meer. Geen regisseur meer, die een samenhangend plan maakt voor iedere nieuwe woonwijk, zodat de leefbaarheid van de stad gelijke tred houdt met zijn groei.

Bomen op NDSM-Oost die ooit door de kunstenaars aldaar zijn geplant

‘Bouwen, bouwen, bouwen’, de nieuwe politieke mantra die een einde moet maken aan de wooncrisis in Nederland, is in Amsterdam ontaard in een beweging zonder richting, zonder kop of kont, een rivier die de weg zoekt van de minste weerstand, al naar gelang de omstandigheden van het moment. Het NDSM-terrein is een slachtoffer van die wildgroei, zo documenteerde de Rekenkamer Amsterdam-Zaanstad in een recent rapport. Deze waakhond over de besteding van publieke middelen in beide gemeenten koos NDSM-West, de westelijke helft van de voormalige scheepswerf, als een casus – de andere is Amstel III in Amsterdam-Zuidoost – voor een onderzoek naar ‘hoe gebiedsontwikkeling in de stad in de praktijk verloopt’.

De Rekenkamer deed dat vanwege de hoge ambities van het stadsbestuur. Het NDSM-terrein is geen tabula rasa, geen onteigende boerenakker waar je in principe alles kunt bouwen wat je maar wilt. Het is een ‘transformatiegebied’, waar ‘kantoor- en bedrijventerreinen worden omgevormd tot complete wijken’, aldus de Rekenkamer. Dat roept vragen op als: wat laat je staan en wat breek je af? Hoe ver ga je met de sanering van grond, die door decennia van industriële arbeid zwaar verontreinigd is? Waar maak je stadsgroen, waar bijna een eeuw lang beton, staal en asfalt domineerden?
‘Lukt het bijvoorbeeld om voldoende (betaalbare) woningen te realiseren?’, zo omschrijft de Rekenkamer zijn onderzoeksopdracht. En worden deze wijken echt ‘compleet’? ‘Dat wil zeggen: bevatten de nieuwe wijken niet alleen een diverse mix van woningtypen, maar ook voldoende groen, bedrijven, winkels, horeca, scholen en sport- en speelplekken zodat er goed geleefd en gewerkt kan worden?’ De antwoorden van de Rekenkamer op deze vragen zijn vernietigend, als je door hun diplomatieke formulering heen leest.

Bart Stuart maakte kennis met Amsterdam-Noord toen hij in 1995 bij Dogtroep ging werken, een legendarisch gezelschap dat pionierde in grootschalig locatietheater. ‘Wij deden in die tijd theatrale interventies in De Bijenkorf, op pleinen, in winkelcentra, in het centraal station van Amsterdam’, vertelt hij. ‘Dat hoef je nu niet meer te proberen. Je wordt er overal meteen uitgegooid.’ Warner van Wely, oprichter en artistiek leider van Dogtroep, zag de potentie van het NDSM-terrein, met zijn unieke opstallen, zoals de enorme loodsen, en de scheepshellingen.
‘Wij maakten voorstellingen die zowel een eerbetoon waren aan de omgeving waarvoor en waarin wij ze maakten, als een commentaar erop’, zegt Stuart. ‘Wij probeerden ons publiek de ogen te openen voor zo’n plek.’ In 1996 maakte Dogtroep Noordwesterwals, op, voor en over het NDSM-terrein. Het podium was de Y-helling aan de rand van het water, tussen NDSM-Oost en het IJ.

Het plantsoen voor het HEMA-gebouw

De Nederlandsche Dok en Scheepsbouwmaatschappij, opgericht in 1894, was ooit de grootste scheepswerf van Europa. Vandaag de dag herinneren de namen van de straten nog aan de zeeschepen die er werden gebouwd: T.T. Vasumweg, T.T. Neveritaweg, Ms. Van Riemsdijkweg, Ks. Ibisplantsoen. Maar die moesten allemaal door het Noordzeekanaal en de sluizen bij IJmuiden naar hun nieuwe eigenaren. Je kon al jaren van tevoren uitrekenen wanneer die flessenhals te smal en te ondiep zou zijn geworden voor de steeds grotere schepen waar de markt na 1945 om vroeg.

In 1979 ging de NDSM failliet. De werf maakte een doorstart, maar sloot in 1984 definitief de poorten. De gemeente werd eigenaar van de grond, maar wist niet wat ermee te doen. Zestien jaar lang stond het enorme terrein leeg. De gemeente gebruikte het als opslag voor haar eigen grofvuil: het Gemeentelijk Vervoerbedrijf parkeerde er zijn afgedankte tramstellen. In dat vacuüm ontstond een broed- en vrijplaats voor krakers, kunstenaars, kleine ondernemers en anderen, die elders in de stad geen betaalbare plek konden vinden om te werken, en vaak ook te wonen. Bart Stuart en andere kunstenaars kraakten ruimtes op de werf, en vestigden er hun ateliers. Daar verkeerden zij in bont gezelschap. ‘Als je een auto had gejat, of andere gestolen waar had te verbergen, dan bracht je die naar de NDSM, want daar kwam toch nooit iemand kijken’, vertelt hij. ‘Het was een spannende tijd.’  

De kunstenaars waren de eersten na de scheepsbouwers die weer wat moois van de werf probeerden te maken. ‘Wij knapten de gebouwen op voor zover we dat konden, organiseerden feesten en festivals.’ Zij waren vooral actief op NDSM-Oost, de locatie van de X- en Y-hellingen, en de Las- en Scheepsbouwloods. Daar gaven zij ook gezelschap aan de appelbomen. ‘We hebben daar een stuk of dertig nieuwe bomen geplant, waarvoor we zelf geld hadden ingezameld.’ Die staan er nog steeds. ‘Er staat een walnotenboom tussen, en een hazelaar. Allerlei soorten.’

De nieuwe, en dit keer positieve reuring op het NDSM-terrein leidde tot toenemende bemoeienis van de gemeente. Het nieuwe beleid begon met de beste bedoelingen: het stadsbestuur beloofde meer ruimte en meer geld voor broedplaatsen. Maar daarbij hoorden ook meer regels, bijvoorbeeld omtrent brandveiligheid, die de verdere ontwikkeling van het terrein steeds duurder maakten. Daardoorheen speelde de vastgoedhausse, waardoor de gemeente en haar particuliere ontwikkelpartners steeds meer gefixeerd raakten op het geld dat er met de NDSM viel te verdienen.

In 2000 nam de gemeente het beheer over de voormalige scheepswerf uit handen van de kunstenaars, en droeg het over aan de Stichting Kinetisch Noord, die nog steeds het beheer doet. ‘Wij werden huurders van Kinetisch Noord’, vertelt Stuart. ‘De eerste jaren ging dat prima. Maar in 2013 werd stadsdeel Noord onze huisbaas, en een jaar later Projectbureau Noordwaarts. Dat opereerde hiërarchisch, bijna militair. Net als destijds de Rijksdienst IJsselmeerpolders. De gemeente wilde vooral geld verdienen door de NDSM-grond uit te geven voor nieuwe bestemmingen.’

Noordwaarts projecteerde op de werf een nieuwe skyline van wolkenkrabbers, een ‘Manhattan aan het IJ’. ‘De nieuwe plannen waren gericht op de binnenstad, niet op het achterland van de werf’, zegt Stuart. ‘Niet op de mensen die er al woonden, zoals in Tuindorp Oostzaan, waar velen nog op de NDSM hadden gewerkt. Zo gaat de centrale stad altijd om met Noord.’

De kunstenaars hoefden niet langer te rekenen op erkenning door het stadsbestuur van wat zij op de werf tot stand hadden gebracht. Integendeel, van nu af moesten zij vechten om te behouden wat zij hadden. Noordwaarts zegde de huur op van Stuart en de andere kunstenaars die toen al vijftien jaar hun ateliers hadden onder X-helling. Die pikten dat niet en stapten naar de rechter. ‘Wij zijn nu officieel huurders van onze ateliers, tegen betaalbare huren, en het betonnen skelet van de X-helling is gerestaureerd, zodat het weer decennialang mee kan. Maar dat heeft ons wel elf jaar taaie strijd gekost.’

Net zo’n gevecht moesten zij voeren om voor NDSM-Oost een beschermde status te verwerven. Uiteindelijk werd het erkend als rijksmonument. ‘Dat was echt heel belangrijk’, legt Stuart uit. ‘Want daardoor kregen ook de ruimtes tussen de loodsen en hellingen een zekere bescherming. Je mag daar niet zo maar meer van alles bouwen.’

Dwars door deze strijd heen speelde een andere, verder complicerende dynamiek: de vrijwel continue reorganisaties die het publieke domein teisteren sinds de privatiseringen en de opmars van het neoliberale denken. Stadsdeel Noord was maar één jaar Stuarts huisbaas, omdat de centrale stad vanaf 2014 weer steeds meer macht naar zich toe trok. De stadsdelen verloren hun autonomie, hun eigen stadsdeelraden en hun eigen budget. Vandaag de dag is stadsdeel Noord niet meer dan een bestuurlijke commissie, die de gemeenteraad van heel Amsterdam slechts mag adviseren.
De afspraken die de stad maakt met burgers, bedrijven en actiegroepen, verhuizen permanent mee in het komen en gaan van organen en autoriteiten, en raken onderweg niet zelden zoek.

Wat er dan gebeurt, laat de Rekenkamer zien in zijn rapport over NDSM-West. Dit deel van de voormalige scheepswerf heeft nooit veel kunstenaars en andere pioniers gehad die tegenwicht boden aan de gemeente en particuliere projectontwikkelaars. ‘De financiële verantwoordelijkheid voor de planontwikkeling van de NDSM-werf West lag tot 2008 bij stadsdeel Noord’, aldus de Rekenkamer. Stadsdeel Noord wilde de werf herontwikkelen tot ‘een modern bedrijfsterrein’.

Maar in 2003 publiceerde de centrale stad een nieuw structuurplan, Kiezen voor stedelijkheid, waarin NDSM-West werd aangewezen ‘als toekomstig gemengd stedelijk gebied waarin naast werken ook wonen mogelijk moet worden gemaakt’. In 2008 trok de centrale stad ook de financiële verantwoordelijkheid naar zich toe. Vijf jaar later volgde er een ‘investeringsbesluit’, de laatste stap in een ‘plan- en besluitvormingsproces’ ofwel ‘plaberum’, in ambtelijk jargon. Studenten in tijdelijke containerwoningen waren op dat moment de enige bewoners van NDSM-West. Verder zaten er vooral kleine bedrijfjes, zoals autogarages, laswerkplaatsen en metaalbewerkers. Vanwege de lage huren, en omdat er nog weinig regels waren over wat je wel en niet in het gebied mocht doen.

De gemeente had de grond van NDSM-West, die door een kleine eeuw scheepsbouw sterk was vervuild, deels gesaneerd. Verdere investeringen in het gebied zou het stadsbestuur alleen doen ‘als er zekerheid is over de opbrengsten’. Dat impliceerde, geheel in de geest van de tijd, samenwerking met particuliere ontwikkelaars, door de grond aan hen in erfpacht uit te geven. Dat had moeten gebeuren via openbare aanbesteding. Maar in de voorafgaande jaren, toen de stad nog niet wist wat met de werf aan te vangen, had met name één ontwikkelaar, Amsterdam Waterfront van Ted Biesterbos, zich een riante positie weten te verwerven op NDSM-West, dankzij zijn vriendschappelijke relaties met bestuurders van stadsdeel Noord. Nog steeds is meer dan de helft van de ontwikkelrechten op NDSM-West in handen van Biesterbos en zijn partners.

Het investeringsbesluit uit 2013 bepaalde waar op NDSM-West nieuwbouw mocht verrijzen. Het wees iets meer dan de helft van dat gebied aan voor de bouw van maximaal vijftienhonderd woningen, met een gemiddelde omvang van honderd vierkante meter. De rest is voor ‘creatieve bedrijven, kantoren, cultuur, onderwijs, leisure en retail’. De Rekenkamer noemt het ‘opvallend’ dat het investeringsbesluit met geen woord rept over de overwegend kleine ondernemers die toen al jaren op NDSM-West zaten.

In de jaren daarna werd de traag en weifelend malende bestuurlijke molen ingehaald door externe omstandigheden. De economie begon zich te herstellen van de kredietcrisis. De rente bleef nog jaren laag, waardoor investeerders en ontwikkelaars goedkoop geld konden lenen. Huren en koopprijzen van woningen explodeerden, nergens in Nederland met meer kracht dan in Amsterdam. De potentiële ‘opbrengsten’ van NDSM-West namen navenant toe, maar ook de kosten om het gebied verder te ontwikkelen.

In 2020 publiceerde de gemeente een ‘actualisatie’ van het investeringsbesluit uit 2013. Nu mochten er 4.800 woningen op NDSM-West komen van gemiddeld 85 vierkante meter. Op het terrein golden ook andere regels voor de verdeling tussen sociale huur, middenhuur en vrije huur dan wel koop. In 2017 had de gemeente deze ‘segmentatie’ vastgesteld op 40 procent sociaal, 40 procent middenhuur en 20 procent ‘vrij’. Maar op NDSM-West bleef een andere verdeling van kracht, zoals die al in 2013 was afgesproken. Voor de kavels van Biesterbos en de zijnen is die 30 procent sociale huur, 0 procent middenhuur en 70 procent vrije huur of koop, zo merkt de Rekenkamer op. De ‘actualisatie’ had ingrijpende gevolgen voor de ruimtelijke ordening van heel NDSM-West.

Met name voor het groen in de nieuwe wijk, dat de gemeente louter als een kostenpost blijft zien. ‘Het oppervlak aan groen is verdubbeld ten opzichte van het plan uit 2013’, aldus het Rekenkamer-rapport, ‘maar bedraagt desondanks een kwart van de benodigde hoeveelheid groen volgens de referentienorm’ die de gemeente zelf voor dat doel hanteert. Het resultaat is pijnlijk zichtbaar voor eenieder die vandaag de dag een rondje maakt door NDSM-West: één postzegelparkje voor de voormalige Afbramerij, tussen de NDSM-straat en de Ms. Oslofjordweg, één smal plantsoentje voor het Hema-gebouw iets verderop, en voor de rest alleen een handvol nog sprieterige boompjes, geplant langs het Kraanspoor en de vele nieuwe woontorens.

‘De bedoeling is om het gebrek aan groen te compenseren op de NDSM-werf Oost’, zo gaat het Rekenkamer-rapport verder. Om daar haastig aan toe te voegen: ‘Als dat haalbaar blijkt na onderzoek.’ Bart Stuart heeft daar geen enkel vertrouwen in. ‘In 2017 ontdekten wij dat de gemeente een kapvergunning had aangevraagd, én gekregen, voor de dertig bomen die wij op Oost hadden gepland.’ Weer moesten de pioniers in het geweer komen. ‘Wij zijn een bezwaarprocedure begonnen en hebben uiteindelijk gewonnen.’

Maar hun strijdlust begint na al die jaren wel te slijten. ‘Ik heb hier ik-weet-niet-hoeveel ambtenaren, raadsleden en wethouders rondgeleid’, verzucht Stuart. ‘Om hen de waarde van NDSM te laten zien, en hoe we die duurzaam verder kunnen ontwikkelen.’ De laatste die hij op zo’n tour trakteerde, was Marieke van Doorninck, de vorige wethouder Ruimtelijke Ordening en Duurzaamheid, nota bene namens GroenLinks. ‘Ik heb besloten dat nooit meer te doen’, zegt Stuart. ‘Ze beloven van alles, en doen vervolgens niets. Het voelt alsof je een steile wand beklimt, tegen een waterval in.’

‘Nieuwsgierig?
Abonneer je op onze

Nieuwsbrief

Of duik eerst in onze dossiers

Steun ons!

Onderzoeksjournalistiek vervult een essentiële waakhondfunctie in een democratische rechtsstaat. Maar ons werk is tijdrovend en kostbaar. De tarieven die mediabedrijven betalen, dekken slechts een klein deel van ons spitwerk. Jouw steun is daarom onmisbaar. Help ons spitten en doneer nu een (klein) bedrag!

Steun ons met een bijdrage
Nieuwsgierig? duik in
onze dossiers