Stoppen met de eindtoets?
Daar begint Den Haag niet aan
Belangrijkste punten uit dit
artikel op een rij:
1
Het basisonderwijs is in een fuik beland van toetsaanbieders die ongelijkheid onder scholieren in de hand werken
2
Schoolbestuurders ervaren druk vanuit de Inspectie, leerkrachten zijn bang te worden afgerekend en manipuleren toetsresultaten
3
Verzet van onderwijsprofessionals tegen de eindtoets in groep acht vindt geen gehoor bij het ministerie van Onderwijs
4
Stoppen met toetsten, en daarmee het gehele systeem veranderen, daar beginnen ze in politiek Den Haag niet aan
Nederlandse kinderen zitten al vanaf groep drie in het leerlingvolgsysteem. De toetsen die zij maken, met de eindtoets in groep acht als grote finale, zijn levensbepalend. In onderwijsland groeit het verzet.
Het kantoorpand van scholenkoepel Spaarnesant bestaat uit op elkaar gestapelde betonblokken die fantasieloos opgaan in de desolate omgeving van het Haarlemse bedrijventerrein Schipholpoort. Binnen zit schooldirecteur Irene de Later onder een systeemplafond met tl-verlichting aan een vergadertafel. ‘Vorig jaar hebben we een fout gemaakt,’ zegt ze. ‘We hadden de kinderen nog zo gezegd: ‘‘Jongens, het is een momentopname. Het zegt echt niets over jullie als persoon.” En toch kwamen er kinderen huilend thuis. En toch raakten ouders in paniek. “Kan hij wel naar het vwo? Ik zie hier toch echt vmbo-t staan.” We hadden de toetsuitslagen in een enveloppe aan de kinderen meegegeven. Dat doen we nooit meer!’
Naast haar zitten collega-directeuren Peggy Kraakman en Dagmar Jeurissen. Het gesprek gaat over de verplichte doorstroomtoets – zoals de eindtoets of Citotoets in groep acht sinds 2023 wordt genoemd. De drie willen daar liefst vandaag nog vanaf. We zijn met zijn allen gaan geloven dat we op basis van een simpele test kinderen kunnen onderverdelen in winnaars en verliezers, vinden ze eensgezind. Een aanname met gevolgen: kinderen komen op verkeerde scholen terecht, de maatschappij loopt talent mis, het onderwijs verslechtert. De oplossing is simpel: schaf de doorstroomtoets af en selecteer later, zoals alle landen om ons heen dat doen.
De drie staan niet alleen in hun kritiek. Onderzoekscollectief Spit dook in de wereld van de toetsen en sprak met onderwijsprofessionals, de Onderwijsinspectie en wetenschappers. Onder onderwijsprofessionals groeit het verzet, maar deze groep vindt geen gehoor bij het ministerie van Onderwijs. Sterker, sinds dit jaar zijn basisscholen verplicht het middelbareschooladvies naar boven bij te stellen, als een leerling de doorstroomtoets boven verwachting goed gemaakt heeft. Begin maart stuurde minister Mariëlle Paul van Onderwijs een brief aan basisscholen. De Later: ‘We moeten de toetsuitslagen meewegen in ons advies. Dat zou de kansengelijkheid bevorderen. Als een kind thuis zijn huiswerk niet kan maken, en wij schatten het te laag in, komt het dankzij de doorstroomtoets toch nog goed. Kansengelijkheid ten top,’ zegt ze cynisch. ‘Het systeem werkt kansenongelijkheid juist in de hand.’
Hoe raakte Nederland in de ban van de toets?
Beeld: Adobe Stock
Geboorte Cito
Midden jaren vijftig reist hoogleraar toegepaste psychologie Adriaan de Groot naar de Verenigde Staten. De voormalig schaakgrootmeester en wiskundeleraar stoort zich aan de willekeur waarmee onderwijzers leerlingen doorverwijzen naar het voortgezet onderwijs. In de VS worden toetsen gemaakt die daar een eind aan zouden maken. Terug in Nederland bouwt De Groot zijn eigen toets. Aanvankelijk alleen voor de gemeente Amsterdam. Maar in 1968 zet het Rijk het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito) op, en rolt de toets uit over heel Nederland. Sinds 2014 is de eindtoets verplicht.
‘De Groot wilde een instrument ontwikkelen dat alle kinderen, ongeacht afkomst, dezelfde kansen biedt,’ vertelt Jacqueline Visser, kwaliteitsmanager bij Cito BV. Die missie is gebleven. ‘Een aantal jaren terug bezocht een collega een basisschool. Ze vroeg de juf twee leerlingen aan te wijzen voor een rekentaak: eentje die de opdracht aankon en eentje die daar moeite mee zou hebben. Het kind dat het niet zou kunnen, deed het achteloos goed. De verbaal vaardige jongen snapte er geen biet van.’ Observaties van leerkrachten zijn niet altijd neutraal, wil Visser maar zeggen. ‘Het is goed om daar een onafhankelijke toets naast te hebben.’
Naast de doorstroomtoets werken alle basisscholen ook met het sinds 2014 verplichte leerlingvolgsysteem. De oorsprong daarvan ligt in de jaren tachtig toen de gemeente Rotterdam bij Cito aanklopte, omdat ze kinderen in een eerdere fase wilde monitoren, om vroeger te kunnen bijsturen. Cito kwam met het leerlingvolgsysteem. Waar de eindtoets een fotomoment is, brengt het leerlingvolgsysteem de prestaties van scholieren vanaf groep één ‘als een film’ in beeld, is het idee. Vooral kinderen die met een leerachterstand – bijvoorbeeld omdat ze uit een kansarm gezin komen – het onderwijs binnenkomen, zouden profiteren. Cito is al lang niet meer de enige toetsaanbieder. Sinds de privatisering in 1999 bestaan er vijf commerciële aanbieders, ook de overheid biedt een doorstroomtoets aan.
Karen Heij houdt zich al bijna veertig jaar met toetsen bezig. Een carrière die begint bij Cito. Daar komt ze als stagiair in aanraking met het werk van Cito’s geestelijk vader De Groot. ‘Ik dacht toen al: zo’n toets zou ik nooit willen maken. Ik wilde een toets die kinderen helpt zich te ontwikkelen.’ In 1989 krijgt ze die kans. Ze gaat dan aan de slag bij toetsenbedrijf Bureau ICE, waarvan ze in 2002 eigenaar wordt.
Zakelijk gezien wordt het een succes. Bureau Ice heeft nu – met IEP als merknaam – 38 procent van de Nederlandse basisscholen als klant. Inhoudelijk loopt het uit op een deceptie. “De toetsen moesten – vanwege de selectie – onderling vergelijkbaar met elkaar zijn. En daarom konden wij geen andersoortig toets in de markt zetten,” legt Heij de oorzaak van haar frustratie uit.
In 2016 verkoopt Heij daarom het bedrijf aan Malmberg en gaat de wetenschap in. ‘Ik wilde over de gevolgen van de toets schrijven, en dat kan niet met een financieel belang in die sector.’ In april 2021 verdedigt ze haar proefschrift aan de Tilburg University. De conclusies liegen er niet om.
De hedendaagse toetsen zijn in de basis dezelfde als die uit de jaren zestig, legt Heij uit. ‘De Groot maakte een toets die zich beperkte tot vaardigheden die met meerkeuzevragen (objectief beoordelen) zijn te toetsen. Op basis van de scores konden kinderen ten opzichte van elkaar worden gerangschikt.’ Dat soort toetsen zijn volgens Heij geschikt om te selecteren, maar niet om talenten van kinderen in kaart te brengen, of om vast te stellen wat leerlingen wel of niet geleerd hebben. ‘Daar zijn ze te beperkt voor.’
De toets is dan ook helemaal niet bedoeld als talentenmodel. Maar heeft vanaf het begin primair als doel groepachters via een vaste verdeelsleutel te ordenen, en wel zodanig dat de uitkomst jaarlijks stabiel is: 50 procent gaat naar het vmbo, 30 procent naar het havo en 20 procent naar het vwo. Ofwel: de overheid gebruikt de toets als logistiek regiemodel. Om controle te houden over hoeveel leerlingen op de verschillende niveaus terechtkomen. Zodat er niet in één keer een hele bups kinderen op het havo of vwo terechtkomt en Nederland misgrijpt op praktisch opgeleide leerlingen.
Volgens Heij laten we op deze manier veel talent liggen. Het zou beter zijn om het onderwijs dat talent zelf uit te laten kristalliseren, door kinderen langer naar dezelfde school te laten gaan, zoals alle westerse landen om ons heen dat doen. Maar daarvoor is een systeemverandering nodig: docenten moeten anders worden opgeleid, scholen anders ingedeeld. Het selecteren op die jonge leeftijd vergroot bovendien de kansenongelijkheid, zegt Heij. ‘We weten: hoe jonger we meten, hoe meer de wieg bepaalt.’
Het leerlingvolgsystemen vergroot dat probleem. ‘Kinderen ontwikkelen zich in verschillende tempo’s. Kom je in groep drie met een achterstand binnen, dan kom je in het bakje van de zwakste twintig procent. Leerlingen horen dat en gaan zichzelf dom, of juist heel slim vinden. Het wordt een persoonskenmerk en daarmee een selffulfilling prophecy.’ Cito-manager Visser zegt in een reactie dat het leerlingvolgsysteem er niet voor is kinderen in hokjes te duwen. ‘Het is een hulpmiddel om te bepalen of een leerling misschien een extra zetje nodig heeft. Het is aan docenten om daar de juiste invulling aan te geven.’ Janneke Helsloot, maker van IEP-leerlingvolgsystemen (één van de vijf commerciële aanbieders), staat er hetzelfde in. ‘De toetsen zijn geen eindpunt om de kinderen op af te rekenen, maar een startpunt voor groei,’ legt ze uit.
Leerkracht Masja Straetemans kan zich daarin vinden. Op ouderavonden – waar de toetsresultaten worden besproken – merkt ze dat ouders veel waarde hechten aan de toetsuitslagen: ‘Vorig jaar had ik een kind dat regelmatig ordeverstorend gedrag vertoonde. “Waarom is hij gedaald op de Cito-score,” vroeg zijn moeder tijdens een ouderavond. Wij hebben haar toen uitgelegd dat zijn gedrag hem in de weg zit en hij niet aan werken toekomt, maar dat we bij zijn beoordeling niet alleen naar de Cito-score kijken.’
Illusie van grip
Berend van der Kolk is organisatiewetenschapper aan de Vrije Universiteit Amsterdam. In zijn boek De meetmaatschappij onderzocht hij de meetobsessie van Nederland. Die obsessie ziet hij terug in de leerlingvolgsystemen. ‘Op de website van Cito staat dat het leerlingvolgsysteem een compleet beeld van elk kind geeft.’ Vreemd, vindt Van der Kolk. ‘Cijfers zijn juist een versimpeling van de werkelijkheid.’ Volgens de organisatiewetenschapper gaan de strakke grafieken die uit onderwijssoftware rollen voorbij aan alles wat níet gemeten wordt of onmeetbaar is. ‘Wat zegt zo’n score over het doorzettingsvermogen, incasseringsvermogen of de gave origineel uit de hoek te komen?’
De meetmanie is volgens Van der Kolk onderdeel van een trend. ‘Ouders, docenten, de Inspectie en besturen: ze zijn allemaal op zoek naar houvast. Gaat het goed met het onderwijs? Hoe doet ons kind het? Door het meetbaar te maken, kan je ergens een cijfer opplakken en ontstaat er een illusie van grip. Maar techniek is niet objectiever dan een leraar.’ Voor je het weet, worden die cijfers een doel op zich. ‘Indicatorisme’ noemt Van der Kolk dat. Dat zie je bijvoorbeeld met het oefenen van toetsen. Dan ben je niet meer bezig met het meten van vaardigheden, maar met het manipuleren van de uitslag. En dat is logisch, want iedereen die ertoe doet, is die toetsuitslagen heel serieus gaan nemen. Onderaan de streep zijn toetsuitslagen van groot belang voor de toekomst van je kind. De moeder van de leerling met gedragsproblemen van leerkracht Masja Straetemans, begreep dat ook. Zij legde zich niet neer bij de lage Cito-score, en ging thuis met boekjes oefenen.
Dagmar Jeurissen, die naast De Later onder het systeemplafond zit, zucht: ‘Dat oefenen gaat ten koste van een andere leerling.’ Dat heeft te maken met het verdeelmodel dat 50 procent gaat naar het vmbo, 30 procent naar het havo en 20 procent naar het vwo moet. Dat zijn vaststaande gegevens. Als een leerling van havo naar vwo ‘promoveert’, degradeert een andere leerling automatisch van vwo naar havo. ‘We zitten nog altijd in dat naoorlogse selectiemodel. Leerlingen worden steeds in gelijke bakjes verdeeld die van hoog naar laag gaan. Die bakjes zitten altijd vol. Met oefenen krikt zo’n kind zijn score op en promoveert een bakje. Maar daarmee zakt een leerling – die wellicht niet oefent – een bakje naar beneden.’ Ofwel: door de oefenmogelijkheid neemt de kansenongelijkheid toe. ‘Zeker omdat wij nu verplicht zijn de advisering bij te stellen als de toetsuitslag hoger uitvalt.’
Bedrijven als Squla spelen daar handig op in. In partnerschap met Cito, inmiddels dus een commercieel bedrijf, bracht het software op de markt waarmee kinderen voor 17,49 euro per maand hun schoolwerk kunnen oefenen. Ouders en scholen kunnen de prestaties van hun kind op de voet volgen via de leerlingvolgsystemen. Daarin zien ze in één oogopslag of hun kind onder, boven of op de ‘gemiddelde groei’ zit van bijvoorbeeld rekenen, begrijpend lezen of woordenschat.
Scholen kunnen die software desgewenst aanvullen met de onderwijskwaliteit-app. Daarmee kunnen docenten, directie en het bestuur bijhouden ‘hoe hun resultaten van de centrale eindtoets zich verhouden tot de Inspectie-ondergrens’. Want ook de Onderwijsinspectie maakt van het cijfer een doel op zich en gebruikt de toetsuitslagen om de kwaliteit van scholen te meten. Heb je een aantal jaar op rij een eindtoetsscore die minder is dan je qua populatie mag verwachten, dan komt de Inspectie op bezoek en kan een school het predicaat ‘zwak’ aan zijn broek krijgen. Klopt, zegt Ria Westendorp, directeur bij de Onderwijsinspectie. Maar een schoolbestuur kan altijd met een uitleg komen, voegt ze eraan toe. ‘Misschien heeft het kinderen met een leerachterstand van een andere school overgenomen. Als het dan kan laten zien dat de andere kinderen wel goed scoren, en de overgekomen kinderen voldoende vooruitgang boeken, is er niets aan de hand.’
Jeroen Goes is directeur-bestuurder bij Stichting Delta De Bilt en verantwoordelijk voor tien scholen in de gemeente De Bilt. In de dertig jaar dat Goes in het vak zat, zag hij hoe de toetscultuur druk legt ‘van boven naar beneden’. ‘Besturen voelen de hete adem van de Inspectie en schuiven die door naar hun directies. Leerkrachten zijn bang te worden afgerekend, en gaan de toetsen oefenen of zelfs de resultaten manipuleren.
Ook De Later spreekt van druk. ‘Onder ons vorige bestuur moesten we rond een bord uitleggen waarom de data uit het leerlingvolgsysteem lieten zien dat het met rekenen niet zo goed ging. Wat heb je de afgelopen periode gedaan? Of je kreeg te horen dat je collega in een vorig schooljaar beter scoorde dan jij. Dan had je misschien een frauderende leraar voor je gehad.’ Het manipuleren van de cijfers blijkt eenvoudig. “Je kan als docent een betere score invoeren, het dictee van tevoren oefenen of tijdens de toets de woorden in lettergrepen uitspreken: “schrijf op: as-per-ge.”’
Het Centraal Planbureau (CPB) oordeelde in 2019 dat het lastiger wordt uitslagen als ‘objectieve gegeven te gebruiken’ als scholen de eindtoets oefenen. Onderwijsinstellingen kunnen zo de pas afsnijden. Je kan leerlingen een compleet pakket vaardigheden leren en met toetsen testen of ze die onder de knie hebben. Of je kan de toetsen oefenen. ‘Kinderen leren dan niet om goed te schrijven, want dat wordt niet getoetst. Maar kunnen wel heel goed signaalwoorden omcirkelen, want dat zit er wel in,’ grapt schooldirecteur Dagmar Jeurissen, die naast De Later onder het Haarlemse systeemplafond zit.
Haar school De Peppelaer oefent niet met de toetsen. Het stelt zich daarmee kwetsbaar op. Want bij scholen gaat het net als bij de bakjes van de leerlingen: oefent een school zich een bakje omhoog, dan gaat dat ten koste van een school die dat niet doet. De Peppelaer scoort dan ook niet hoog op de doorstroomtoets (wel op de LVS-toetsen). Voor het advies van de leerlingen maakt dat niet uit, zegt Jeurissen. ‘Wij kijken niet naar de doorstroomtoets.’ De Inspectie ziet het oefenen niet als een groot probleem. ‘Het is in het belang van leerlingen dat zij bekend zijn met het soort toets dat ze kunnen verwachten.’ Bovendien bevat de doorstroomtoets ieder jaar andere vragen. ‘Leerlingen die de toets goed maken, beheersen de stof.’ Te veel oefenen ziet ze wel als een probleem: ‘Dat vergroot de toetsdruk.’
Beeld: Adobe Stock
Oliebollentest
De Inspectie heeft wel moeite met de ‘plaatsingswijzers’, waarbij middelbare scholen de toetsresultaten soms al vanaf groep vijf van potentiële leerlingen opvragen. Daarmee wordt de selectieprocedure weer verder naar voren gehaald. ‘De doorstroomtoets bevordert kansengelijkheid, maar dit soort acties doen daar afbreuk aan. Wij kunnen daar niets tegen doen,’ zegt Onderwijsinspectie-directeur Westendorp. Bestuurder Jeroen Goes ziet dat anders. ‘De Inspectie rekent het voortgezet onderwijs af op uitstromers, zittenblijvers en eindexamenresultaten. Rectors van gymnasia kijken daarom naar de resultaten uit het leerlingvolgsysteem vanaf groep vijf. Scholen grijpen alle kansen aan om een onvoldoende te voorkomen. Zo is het onderwijs in een fuik terechtgekomen en afhankelijk geraakt van toetsaanbieders.’
Remco Prast doet daar niet aan mee. Hij is bestuurder bij Blosse in Heerhugowaard. Zijn onderwijsinstelling kreeg vorig jaar een onvoldoende van de Inspectie, op het onderdeel ‘uitvoering en kwaliteitscultuur’. De instelling zou concretere, meetbare doelen moeten stellen. Prast is niet onder de indruk en vergelijkt de beoordeling en de effecten hiervan met de oliebollentest van Het AD. ‘In de krant staat waar de beste oliebollen te krijgen zijn, dus dat zal dan wel waar zijn. Tegen dat soort beeldvorming kan een oliebollenbakker niet opboksen. Zo is het ook met het gebruik van toetsresultaten om scholen te beoordelen. Iedereen is gaan geloven dat die resultaten absolute waarheden zijn.’
Na de onvoldoende zat Prast in een podcast die – op verzoek van Prast – de titel Hoera, een onvoldoende?! meekreeg. ‘Wij waarderen de feedback van de Inspectie, zijn kritisch op onszelf maar ook op het systeem en willen het als bestuurders anders doen,’ legt hij in een vlucht naar voren uit. ‘Een onvoldoende is in dat licht een compliment.’ Prast wil af van de afrekencultuur en terug naar het vertrouwen in de docent. ‘We willen niet de resultaten als doel stellen, maar vanuit het vergroten van vakmanschap naar resultaten toewerken.’
‘Voor mijn gevoel zit ik al mijn hele leven in het onderwijs,’ zegt Peggy Kraakman, de derde directeur onder het systeemplafond. ‘Als kind wilde ik al juf worden. En nog steeds: als ik voor de klas sta, valt alles van mij af en ben ik gewoon weer juf.’ Toch ging de lol er op haar vorige school af. ‘Daar werd alleen maar over prestaties gecommuniceerd. De kinderen werden daar vanaf groep drie met de Cito-uitslagen geconfronteerd; of ze hoger of lager waren gekomen. Ik dacht toen al: waar zijn we mee bezig?’
Nu is Kraakman directeur van basisschool IKC De Argonauten in Haarlem, een school die ze onder de vleugels van scholenkoepel Spaarnesant opzette. Aanvankelijk ging ze op dezelfde voet verder. Na haar eerste groep acht, besloot ze dat het anders moest en stapte naar haar bestuur. ‘Die omarmde het idee meteen. Toetsuitslagen spelen bij ons geen rol meer. Als ik nu tegen mijn bestuurder zeg, “we komen weer als slechtste uit de toets”. Zegt hij “nou en? We hebben een goed verhaal”. Leerkrachten houden de leerdoelen nu zelf bij. De advisering gaat in overleg met de kinderen en ouders. En we delen geen toetsuitslagen meer met middelbare scholen.’
Die bestuurder is Marten Elkerbout, oud-leraar, oud-rector en oud-onderwijsinspecteur. Hij heeft zich ook aangesloten bij Leve het Onderwijs!, een beweging van schoolbestuurders die het vakmanschap van de onderwijsprofessional, de ontwikkeling van het kind en de kwaliteit van het onderwijs centraal willen stellen en oproept te stoppen met het verplicht toetsen. ‘Met die toetsen is het alsof je met een stratengids van Parijs door Londen loopt; maar zo blij dat ik een stratengids heb, dat geeft me toch houvast,’ grapt hij. Volgens Elkerbout worden onze kinderen grootgebracht in een systeem waarin ze leren voor een toets. ‘Dat gaat ten koste van het onderwijs.’ Als voorbeeld noemt hij een onderzoek van de Onderwijsinspectie zelf. ‘Daaruit bleek dat het met de schrijfvaardigheid van kinderen dramatisch is gesteld.’ Elkerbout begrijpt wel hoe dat komt: ‘Schrijfvaardigheid is niet objectief te meten via meerkeuzevragen of een puzzelwedstrijd. Daardoor heeft die vaardigheid een lagere positie in het systeem en geeft het basisonderwijs gemiddeld één uur in de week schrijfvaardigheid.’
‘De hele ellende is ontstaan door die veel te vroege selectie,’ meent Elkerbout. ‘Het is godsonmogelijk om van twaalfjarige kinderen te voorspellen welk diploma ze over zes jaar hebben.’ Maar als je stopt met toetsen, ontkom je niet aan een systeemverandering. Daar begint politiek Den Haag niet aan, denkt de bestuurder. En misschien zien ze de urgentie ook niet. ‘De mensen die in dit land de dienst uitmaken, zijn in het algemeen de “winnaars” uit het selectiesysteem.’
Dit artikel kwam tot stand in een samenwerking tussen onderzoekscollectief Spit, eerlijkdigitaalonderwijs.nl, Vers Beton, Bureau Spotlight, de Stadsbron, AD en Tweakers, werd mede mogelijk gemaakt door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, en verscheen eerder bij Vrij Nederland.
Steun ons!
Om meer onderzoeksjournalistiek mogelijk te maken,
kun je ons steunen door een bedrag te doneren.